Hoge Raad bevestigt het recht op mondelinge behandeling voor de rechters die over de zaak beslissen
In een tweetal op 19 juli 2019 gewezen arresten van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1281 en ECLI:NL:HR:2019:1242) bevestigt de Hoge Raad wat zij in eerdere uitspraken ook al overwoog: de hoofdregel is dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling, die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel moet plaatsvinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen. Afwijken van de hoofdregel is mogelijk, onder voorwaarde dat partijen uiterlijk bij de oproeping voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) is meegedeeld dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris en daarbij de mogelijkheid wordt geboden om binnen een bepaalde termijn te verzoeken dat de mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, zal worden gehouden. Zo’n verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen gemotiveerd op zwaarwegende gronden worden afgewezen.
Aanleiding tot de beslissing van de Hoge Raad
Alhoewel de feiten van beide zaken minder relevant zijn, voor de door de Hoge Raad beantwoorde vragen in cassatie, een korte uiteenzetting van beide zaken, op grond waarvan de Hoge Raad tot haar oordeel kwam.
In het eerste arrest (ECLI:NL:HR:2019:1281) bestaat een geschil tussen een werknemer en Drechtwerk, verzoekt de werknemer vergoeding van studiekosten en het verzorgen van studiefaciliteiten van Drechtwerk. In het hoger beroep is een comparitie van partijen bevolen met als doel het inwinnen van inlichtingen, en tegelijk is voor die comparitie een raadsheer-commissaris benoemd. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat partijen tijdens de comparitie de stellingen nader hebben toegelicht. Het Hof heeft het vonnis van de kantonrechter, dat in het voordeel was van de werknemer, uiteindelijk vernietigd en de vorderingen alsnog afgewezen. De werknemer heeft cassatieberoep ingesteld, waarbij wordt gesteld dat (i) de comparitie in beginsel moet plaatsvinden voor de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen en dat (ii) voor afwijking van die hoofdregel is vereist dat partijen moet worden meegedeeld dat zij een behandeling voor meervoudige kamer kunnen verzoeken.
In het tweede arrest (ECLI:NL:HR:2019:1242) heeft de eiser een aantal facturen gestuurd aan verweerder in verband met door eiser verrichte bouwwerkzaamheden en geleverde materialen. Die facturen zijn onbetaald gelaten, en eiser heeft om die reden de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden (voor het nog niet uitgevoerde deel daarvan). In de procedure vordert eiser betaling van de nog openstaande facturen en aanvullende schadevergoeding. De vordering tot betaling van de facturen wordt geheel toegewezen, en die van de schadevergoeding gedeeltelijk. In een tussenarrest in hoger beroep oordeelde het Hof echter dat er geen recht is op aanvullende schadevergoeding en dat voorts eiser moet bewijzen dat de gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat de materialen daadwerkelijk zijn geleverd. Vervolgens is een comparitie gelast, waarin partijen hun stellingen konden toelichten, voor een raadsheer-commissaris, gevolgd door een eindarrest waarin het vonnis van de rechtbank is vernietigd en een lager bedrag is toegewezen dan in eerste aanleg. Het proces-verbaal van de comparitie vermeldt dat de comparitie tot doel had om stellingen toe te lichten, maar partijen is niet meegedeeld dat zij om een behandeling voor een meervoudige kamer konden verzoeken. Eiser heeft onder verwijzing naar het proces-verbaal van de comparitie, tegen het eindarrest cassatieberoep ingesteld (omdat de comparitie is gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris, terwijl het eindarrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Hof).
De Hoge Raad oordeelt in lijn met het verleden: recht op mondelinge behandeling van zaak voor de rechters die uiteindelijk beslissen
In beide zaken vindt de Hoge Raad de klachten van eisers tot cassatie gegrond. In haar beoordeling herhaalt de Hoge Raad de vaste rechtspraak:
“Indien een zaak meervoudig wordt beslist, geldt als hoofdregel dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie rechters of raadsheren die de beslissing zullen nemen.
Van deze hoofdregel mag worden afgeweken als uiterlijk bij de oproeping van partijen voor de mondelinge behandeling (schriftelijk of elektronisch) aan hen is meegedeeld dat is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris. Aan partijen dient gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing zal nemen, voor welk verzoek een termijn kan worden gesteld. Zodanig verzoek zal in beginsel moeten worden ingewilligd en kan alleen worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld”.
Vervolgens oordeelt zij in beide zaken met verwijzing naar de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie, waarin is opgenomen dat de comparitie mede is gebruikt voor partijen om de stellingen te kunnen toelichten. Omdat noch de proces-verbalen, noch de tussenarresten in beide zaken melding maken van de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot behandeling voor een meervoudige kamer, moet er volgens de Hoge Raad vanuit gegaan worden, dat deze mededeling niet is gedaan. Beide arresten zijn door de Hoge Raad vernietigd en een ander Hof zal de beoordeling nogmaals moeten overdoen.
Inmiddels is het procesreglement aangepast. Daarin wordt nu expliciet mogelijkheid geboden om indien een rechter-commissaris is aangewezen voor een zitting die bedoeld is voor partijen om de stellingen nader toe te lichten, binnen 14 dagen een verzoek in te dienen tot behandeling voor de meervoudige kamer die over de zaak zal beslissen. Ten tijde van de mondelinge behandeling van bovengenoemde zaken, was deze mogelijkheid nog niet in het procesreglement opgenomen.